„zitten“: werkwoord zittenwerkwoord | Verb v Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) sitzen, sich befinden, stecken sitzen zitten zitten sich befinden, stecken zitten zitten exemples blijven zitten sitzen bleiben blijven zitten gaan zitten sich (hin)setzen gaan zitten laat maar zitten! lass nur! laat maar zitten! ik laat het er niet bij zitten ich lasse es nicht dabei bewenden ik laat het er niet bij zitten dat laat ik niet op mij zitten das lasse ich nicht auf mir sitzen, das verbitte ich mir dat laat ik niet op mij zitten het niet meer zien zitten nicht mehr durchblicken schwarzsehen, sich nicht viel davon versprechen het niet meer zien zitten aan iets zitten iets | etwasetwas anfassen aan iets zitten achter iemand aan zitten hinter jemandem her sein achter iemand aan zitten in elkaar zitten sich verhalteniets | etwas etwas in elkaar zitten in elkaar zitten zusammengesetzt sein in elkaar zitten goed in elkaar zitten Hand und Fuß haben goed in elkaar zitten ernaast zitten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig schiefliegen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig ernaast zitten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig zonder iets zitten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig iets | etwasetwas nicht haben, ohne eine Sache sein figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig zonder iets zitten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig waar zit je? wo steckst du? waar zit je? daar zit het ’m! das ist es eben! daar zit het ’m! hoe zit dat? figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig wie ist das? figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig hoe zit dat? figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig dat zit wel goed figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig das ist (schon) in Ordnung figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig dat zit wel goed figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig dat zit mij niet lekker figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig dabei habe ich ein ungutes Gefühl figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig dat zit mij niet lekker figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig dat zit er wel in figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig das ist (schon) möglich figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig dat zit er wel in figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig dat zit er wel in omgangstaal | umgangssprachlichumg das ist schon drin omgangstaal | umgangssprachlichumg dat zit er wel in omgangstaal | umgangssprachlichumg hoe zit het met? wie ist es mit? (datief, 3e naamval | Dativdat) wie steht es um? (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) hoe zit het met? ik zit ermee figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig ich habe es am Hals figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig ik zit ermee figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig ik zit er niet mee figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig mir ist es egal figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig ik zit er niet mee figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig er zit niets anders op es bleibt nichts anderes übrig er zit niets anders op het zit erop! es ist fertig!, das wärs! es gibt Krach! het zit erop! hij zit te lezen/lachen/schrijven/… er (sitzt da und) liest/lacht/schreibt/… hij zit te lezen/lachen/schrijven/… masquer les exemplesmontrer plus d’exemples