„zien“: werkwoord zienwerkwoord | Verb v Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) sehen, schauen, erblicken sehen, schauen, erblicken zien zien exemples tot ziens! auf Wiedersehen! tot ziens! laten zien zeigen vorzeigen aufweisen laten zien we zullen (nog) zien! wir wollen sehen! we zullen (nog) zien! iemand niet (meer) kunnen zien figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig jemanden nicht mehr sehen können figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig iemand niet (meer) kunnen zien figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig te zien krijgen zu Gesicht bekommen te zien krijgen zo te zien allem Anschein nach zo te zien iets aan iemand zien jemandemiets | etwas etwas ansehen (of | oderod anmerken) iets aan iemand zien bij het zien van beim Anblick (genitief, 2e naamval | Genitivgenof | oder od vondatief, 3e naamval | Dativ dat) bij het zien van ik zie er wel iets in ich sehe (auch) Positives ik zie er wel iets in wat hij daarin ziet ook | aucha. was ihn da anzieht wat hij daarin ziet masquer les exemplesmontrer plus d’exemples