„zeggen“: werkwoord zeggenwerkwoord | Verb v Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) sagen, besagen, sprechen sagen, sprechen zeggen zeggen besagen zeggen zeggen exemples dat wil zeggen das heißt dat wil zeggen dat wil niets zeggen das hat nichts zu sagen dat wil niets zeggen dat wil wat zeggen! das will schon was heißen! dat wil wat zeggen! om zo te zeggen sozusagen om zo te zeggen daar valt niets op te zeggen daran ist nichts auszusetzen daar valt niets op te zeggen van horen zeggen vom Hörensagen van horen zeggen volgens zijn zeggen nach seinen Worten, wie er sagt(e) volgens zijn zeggen het voor het zeggen hebben das Sagen haben het voor het zeggen hebben daar valt (of | oderod is) iets (of | oderod wel wat)voor te zeggen das hat einiges für sich, dafür spricht einiges daar valt (of | oderod is) iets (of | oderod wel wat)voor te zeggen wat zegt u? wie bitte? wat zegt u? wat u zegt! was Sie nicht sagen! wat u zegt! hij zegt van wel/niet er sagt ja/nein hij zegt van wel/niet liever (of | oderod beter) gezegd besser gesagt liever (of | oderod beter) gezegd zo gezegd, zo gedaan gesagt, getan zo gezegd, zo gedaan zeggen wat je doet en doen wat je zegt sagen, was man tut, und tun, was man sagt zeggen wat je doet en doen wat je zegt zeg nou zelf oder etwa nicht (doch)? zeg nou zelf masquer les exemplesmontrer plus d’exemples