„schelen“: werkwoord schelen [ˈsxeːl-]werkwoord | Verb v Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) verschieden sein, differieren, sich unterscheiden, fehlen verschieden sein, differieren, sich unterscheiden schelen schelen fehlen schelen schelen exemples wat scheelt (er) u? was fehlt Ihnen? wat scheelt (er) u? het scheelde weinig (of | oderod geen haar) es fehlte (nur) wenig het scheelde weinig (of | oderod geen haar) kunnen schelen kümmern, scheren kunnen schelen … kan mij niet(s) schelen … ist mir einerlei ich pfeife auf (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) … kan mij niet(s) schelen masquer les exemplesmontrer plus d’exemples
