„zin“: zelfstandig naamwoord zinzelfstandig naamwoord | Substantiv subst <-nen> Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) Sinn, Lust, Satz, Neigung Sinnmannelijk | Maskulinum, männlich m zin zin Lustvrouwelijk | Femininum, weiblich f zin Neigungvrouwelijk | Femininum, weiblich f zin zin Satzmannelijk | Maskulinum, männlich m zin grammatica | GrammatikGRAM zin grammatica | GrammatikGRAM exemples dat heeft geen zin das hat keinen Sinn (of | oderod Zweck) dat heeft geen zin zin hebben in Lust haben zu (datief, 3e naamval | Dativdat) (of | oderod aufaccusatief, 4e naamval | Akkusativ akk) zin hebben in iemand zijn zin geven jemanden gewähren lassen, jemandem seinen Willen lassen iemand zijn zin geven is het naar uw zin? ist es Ihnen recht?, gefällt es Ihnen? is het naar uw zin? zijn zinnenmeervoud | Plural pl op iets gezet hebben sichiets | etwas etwas in den Kopf gesetzt haben mitiets | etwas etwas liebäugeln zijn zinnenmeervoud | Plural pl op iets gezet hebben in zekere zin in gewissem Sinne, gewissermaßen in zekere zin tegen zijn zin gegen seinen Willen tegen zijn zin van zin(s) zijn vorhaben van zin(s) zijn masquer les exemplesmontrer plus d’exemples