„hak“: zelfstandig naamwoord hak [hɑk]zelfstandig naamwoord | Substantiv subst <-ken> Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) Ferse, Schuh-Absatz, Hacke Hieb, Schlag Fersevrouwelijk | Femininum, weiblich f hak hak (Schuh-)Absatzmannelijk | Maskulinum, männlich m hak hak Hackevrouwelijk | Femininum, weiblich f Gerät hak hak exemples iemand een hak zetten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig jemandem ein Bein stellen figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig iemand een hak zetten figuurlijk | figurativ, in übertragenem Sinnfig van de hak op de tak springen vom Hundertsten ins Tausendste kommen van de hak op de tak springen met de hakken over de sloot knapp met de hakken over de sloot Hiebmannelijk | Maskulinum, männlich m hak Schlagmannelijk | Maskulinum, männlich m hak hak