„snijden“: werkwoord snijden [ˈsnɛĭ(d)ə(n)]werkwoord | Verb v Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) schneiden, schnitzen, prellen, neppen schneiden snijden snijden schnitzen Holz snijden snijden prellen, neppen snijden omgangstaal | umgangssprachlichumg snijden omgangstaal | umgangssprachlichumg exemples elkaar snijden sich schneiden (of | oderod kreuzen) Linien, Wege elkaar snijden in stukken snijden ook | aucha. zerschneiden in stukken snijden