seizoen
[sɛĭˈzuˑn]onzijdig | Neutrum, sächlich nVue d'ensemble de toutes les traductions
(Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction)
- Saisonvrouwelijk | Femininum, weiblich fseizoenseizoen
- Jahreszeitvrouwelijk | Femininum, weiblich fseizoenseizoen
exemples
- afhankelijk van het seizoensaisonbedingt
- voor het seizoen gecorrigeerd