„schraal“: bijvoeglijk naamwoord schraal [sxraːl]bijvoeglijk naamwoord | Adjektiv adj Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) dürr, mager, hager, dürftig, karg, rau, schwach, dünn schmal dürr, mager, hager schraal schraal dürftig, kargook | auch a. Boden schraal schraal rau Wetter, Haut schraal schraal schwach Trost schraal schraal dünn Bier schraal schraal schmal Kost schraal schraal