„aanspraak“: zelfstandig naamwoord aanspraakzelfstandig naamwoord | Substantiv subst <-spraken> Vue d'ensemble de toutes les traductions (Pour plus d'informations, cliquez sur/touchez la traduction) Anspruch, Kontakt, Anrecht Anspruchmannelijk | Maskulinum, männlich m aanspraak Anrechtonzijdig | Neutrum, sächlich n aanspraak aanspraak Kontaktmannelijk | Maskulinum, männlich m aanspraak aanspraak exemples aanspraak maken op Anspruch erheben auf (accusatief, 4e naamval | Akkusativakk) beanspruchen aanspraak maken op zijn aansprakenmeervoud | Plural pl doen gelden seine Ansprüchemeervoud | Plural pl geltend machen zijn aansprakenmeervoud | Plural pl doen gelden